East Timor op zoek naar gerechtigheid, 50 jaar na de Indonesische invasie

De geschiedenis van Oost-Timor en de jarenlange invasie

Op 20 november 1975 riep Oost-Timor zijn onafhankelijkheid uit van Portugal. Kort daarna viel Indonesië het land binnen en begon een bezetting die decennia duurde. Oost-Timor is een rustige plek in de namiddag in Lospalos, waar enkel het gekwek van kippen, het gegrom van varkens en op de achtergrond een transistorradio die Portugese reggaeton speelt, hoorbaar is. Deze scène weerspiegelt het bestaan in een kleinstadje in een land met 1,4 miljoen inwoners, gelegen in de Timorzee tussen Indonesië en Noord-Australië.

De invasie en de eerste slachtoffers

Verschillende verhalen vertellen over de brute invallers. In haar woonkamer herinnert Berta dos Santos zich de dag van december 1975, toen het Indonesische leger Lospalos met parachutisten binnenviel en begon te schieten. Ze was toen nog een kind. Samen met anderen vluchtte ze de nabijgelegen bergen in, op de vlucht voor de invasie. Indonesianen zochten hen in de jungle, vooral vrouwen en meisjes. Dos Santos vertelt hoe ze op negenjarige leeftijd door soldaten werd verkracht, terwijl haar moeder werd gedwongen om seksuele slavernij te verrichten.

Deze gruweldaden markeerden het begin van de meeslepende en gewelddadige bezetting die 24 jaar zou duren. De Indonesiërs voerden een harde militaire controle uit, met massaslachtingen, ondervoeding van burgers, seksueel geweld en het martelen, gevangenzetten en executeren van degenen die zich verzetten.

Het conflict en de weerstand

De geschiedenis van verzet en onderdrukking

Oost-Timor was meer dan 300 jaar een Portugese kolonie. Na een coup in 1974, ondersteund door linksgezinde krachten in Lissabon, startte Portugal decolonisatiemaatregelen. Op 28 november 1975 verklaarde Oost-Timor zich onafhankelijk. Maar kort daarna viel Indonesië het kleine eiland over met geweld. Op 7 december dat jaar veroverden de Indonesische troepen de hoofdstad Dili.

Verschillende leiders, zoals de huidige president José Ramos-Horta, wisten naar het buitenland te vluchten en zouden jaren lang blijven pleiten voor onafhankelijkheid. Anderen kozen voor een guerrillaoorlogsvoering in de bergen, onder leiding van onder meer generaal Americo Ximenes, ook bekend als Sabika Besi Kulit (“Metaalhuid”).

Ximenes en zijn strijdmakkers slaagden erin om wapens te verzamelen door ze te stelen van Indonesische soldaten die bij gevechten om het leven kwamen. Ze relied on het gebruik van vuistvuurwapens, het verzamelen van arsenalen en het vermijden van confrontaties, waarbij elke schot een dodelijk raakpunt was. Islam verhaalde dat hij 24 jaar lang gescheiden was van zijn familie, terwijl hij in de jungle bleef vechten tegen een overmacht van Indonesische troepen ondersteund door de VS.

Het internationale en binnenlandse verzet

In de jaren tachtig was er weinig internationale media-aandacht voor de situatie in Oost-Timor, en de bevolking leed onder massale deportaties en hongersnood, waarbij naar schatting 200.000 mensen stierven. De steun uit binnen- en buitenland bleef beperkt, maar vele burgers bleven de weerstand ondersteunen uit medeleven, vooral door de gruweldaden tegen vrouwen.

Een groot deel van de lokale bevolking raakte betrokken bij het verzet, mede dankzij de gruweldaden die hen inspireerden om door te vechten. Mensen hielpen de guerrillas door voedsel, informatie en wapens te sturen uit de dorpen, ondanks de dreiging van de Indonesische bezetter.

De weg naar onafhankelijkheid en de nasleep

Na jaren van strijd, internationale druk en de steun van de Verenigde Naties, werd in 1999 een referendum gehouden. Daarin stemde 78,5 procent voor onafhankelijkheid, ondanks geweld en intimidatie door Indonesië en samenwerkende groepen. In 2002 was Oost-Timor officieel een onafhankelijke staat. Toch blijven de wonden van de bezetting voelbaar in de samenleving.

Rekening houden met het verleden: verhalen over de nasleep

De impact op slachtoffers en fel betrokkenen

Kristina Siti groeide op in Lospalos en werd door haar leeftijdsgenoten en volwassen om haar afkomst ongewenst behandeld. Haar vader was Indonesisch soldaat; haar moeder werd tegen haar wil gedwongen te trouwen met een Indonesische officier. Op tweejarige leeftijd verliet haar vader het land nooit meer. Haar halfzus, geboren uit een tweede huwelijk van haar moeder, werd op haar tweede week weggehaald en geadopteerd door een Indonesische militair. Siti vertelt dat haar moeder veel heeft geleden tijdens de bezetting, maar ook dat zijzelf en anderen in soortgelijke omstandigheden nog steeds slachtoffer zijn van die periode.

Het exacte aantal vrouwen dat tijdens de bezetting seksueel en fysiek geweld heeft geleden, is onbekend. Weinig daders van mensenrechtenschendingen zijn ooit vervolgd. Onderzoek door de Commissie voor Herstel, Waarheid en Verzoening (CAVR) toont aan dat na de verwoestingen in 1999 bijna 90 procent van de infrastructuur was verwoest en dat veel slachtoffers nog altijd rouwen om degenen die werden vermoord.

In het rapport dat in 2005 werd gepubliceerd, wordt gesteld dat veel van de misdaden tijdens de bezetting niet zijn gestraft. Enkel Eurico Guterres, een voorstander van Indonesië, werd veroordeeld. De huidige Indonesische regering erkent de omvang van het geweld niet volledig en streeft naar goede betrekkingen met Oost-Timor. Politici zoals voormalig militair Prabowo Subianto worden beticht van ernstige mensenrechtenschendingen, maar worden niet vervolgd, ondanks bewijs van massamoorden en massale executies.

Het streven naar gerechtigheid en verzoening

De meningen over gerechtigheid blijven verdeeld. Kristina Siti zegt dat zij niet op zoek is naar wraak. Voor haar is vergeving belangrijker geworden dan haat. Generaal Ximenes vindt dat gerechtigheid begint bij de eigen samenleving en klaagt over corruptie en diefstal door politici. Berta dos Santos, die tijdens de strijd al slachtoffer was, gelooft dat vergeving en genezing mogelijk zijn. Zij heeft haar pijn losgelaten en waardeert de vrijheid die haar land nu biedt.